Thema 7: implosie en erfenis

 

Aan het einde van 1965, op vrijdagmiddag 17 december, is er een voor de Mijnstreek belangwekkende bijeenkomst in de nieuwe Stadsschouwburg in Heerlen.

 

Joop den Uyl in de Heerlense stadsschouwburg. Foto DeMijnen/DSM

  

Minister Joop den Uyl van Economische Zaken kondigt de sluiting van de eerste steenkolenmijnen aan. 
Er is geen toekomst meer voor de steenkoolindustrie, die de concurrentie van goedkope kolen uit de Verenigde Staten en Polen, maar veel meer nog de strijd tegen moderne brandstoffen, olie en gas, heeft verloren. Daar veranderen zelfs advertentieslogans als ‘Gezellige mensen stoken kolen’ en ‘Alleen kolen geven leefwarmte’ niets aan.

 

Foto Utrechtsch Nieuwsblad 3 oktober 1963

 

In de schouwburg zegt de minister: ‘Geen mijnsluiting zonder redelijk perspectief op vervangende werkgelegenheid.’ In de volksmond heet het: geen mijn dicht zonder ander werk. Van de 385.000 inwoners van de Mijnstreek is zeventig procent direct of indirect afhankelijk van de steenkoolwinning. Een gigantische operatie, vergelijkbaar met het sluiten van de Rotterdamse haven of de Philipsfabrieken in Eindhoven in die tijd.

 

‘Den Oil’

Zo zet Den Uyl een punt achter de steenkoolwinning. Dat levert hem in de Mijnstreek de bijnaam ‘Den Oil’ op, vanwege zijn olievriendelijke beleid. Het is uniek dat een hele bedrijfstak met 40.000 arbeidsplaatsen in een periode van tien jaar wordt opgeheven. Tienduizenden mijnwerkers en beambten moeten worden omgeschoold naar nieuw werk. Van de eerste groep van 25.000 mijnwerkers vinden er 13.000 vervangend werk. Autofabriek DAF, Curver-plastic en Hatéma en andere bedrijven zijn met overheidssubsidies naar de Mijnstreek gehaald.

Duizenden mijnwerkers gaan met pensioen, ondergronders als ze 55 jaar zijn, bovengronders als ze 60 jaar zijn. Duizenden worden afgekeurd en arbeidsongeschikt verklaard. Duizenden komen werkloos thuis te zitten, zeker als een deel van de nieuwe bedrijven failliet gaat, na de subsidies te hebben geïnd.

 

Hulp uit Den Haag

Natuurlijk is er hulp uit Den Haag, maar die leidt niet tot de nieuwe arbeidsplaatsen die Den Uyl beloofd heeft. Den Uyl brengt wel een subsidiestroom op gang van een omvang die voor Nederland uniek is. Zuid-Limburg krijgt miljarden overheidssteun voor bedrijfsinvesteringen, nieuwe wegen en bruggen, rijksdiensten, een universiteit, een academisch ziekenhuis en een autofabriek in Born. De mijnterreinen worden gesaneerd.

 

Sloop van mijngebouwen. Foto DeMijnen.nl/DSM

 

Niet lang na zijn toespraak in de stadsschouwburg verdwijnt Den Uyl als minister van Economische Zaken. De confessioneel-liberale kabinetten na het kabinet-Cals sluiten de mijnen sneller dan gepland.

Daardoor komen de mijnwerkers te snel op de arbeidsmarkt, waar te weinig banen voor hen klaar liggen. Volgens de Eerste Mijnnota, van Den Uyl, zouden in 1970 15.000 banen zijn vervallen; in werkelijkheid zijn het er tegen die tijd 28.000. Den Uyl had de mijnsluitingen willen uitsmeren. Hij zegt later dat zijn opvolgers het ‘verprutst’ hebben. [Tweede mijnnota]

De mijnnota van ‘Den Uyl’ was helder: de afbouw moet geleidelijk. Maar de praktijk is anders. De mijnsluiting krijgt een eigen dynamiek. Het wordt voor de mijnen die nog produceren moeilijker, omdat nieuwe mijnwerkers bijna niet te vinden zijn. Tegelijk stort de markt voor huishoudkolen in 1967 compleet in. In 1969 wordt in Nederland geen enkele kolenkachel meer verkocht. Het versnelt het sluitingsproces alleen maar. De staatsmijn Maurits gaat in 1967 dicht, twee jaar eerder dan gepland. Zo verdwijnt de mijnindustrie halsoverkop, en zonder dat er voldoende vervangend werk is. Net als zeventig jaar eerder, is de streek de dupe.

 

Van zwart naar groen

Het einde van de mijnen is het begin van de tweede metamorfose die dit deel van Zuid-Limburg weer groen moet kleuren. De saneringsoperatie heet dan ook ‘Van zwart naar groen’. Het opruimen van de resten van de mijnindustrie leidt tot geduw en getrek om opdrachten.

Hoogtepunt in de sanering is het opblazen in 1976 van de twee schoorstenen van de Oranje-Nassau 1, genaamd Lange Jan en Lange Lies. Met hun 135 en 155 meter waren het een tijd lang de hoogste schoorstenen van Europa. Tientallen jaren domineerden de schoorstenen de skyline in de vallei. Het sloopwerk verloopt niet volgens plan. De Lange Jan valt eigenwijs de verkeerde kant op, bovenop een hoogspanningskabel.

 

De val van de Lange Jan. Fotocollectie Rijckheyt 3052

 

Een deel van Heerlen zit in het donker. ‘De wraak van de Lange Jan,’ oordeelt de krant.

Met de particuliere mijnen zijn door de overheid afspraken gemaakt over de herindustrialisatie van de Mijnstreek. Oranje-Nassau, bijvoorbeeld, krijgt vanaf 1967 jaarlijks tientallen miljoenen overheidssteun, waarmee de steenkoolproductie voor de eigenaren winstgevend blijft. In ruil verplicht de onderneming zich om haar vermogen na sluiting ‘in principe een nieuwe industriële bestemming [te] geven in Nederland, bij voorkeur in Limburg.’ Het is een vage, vrijblijvende afspraak.

In de Tweede Kamer wordt dan ook al in 1969 de conclusie getrokken dat de Oranje-Nassau Mijnen tot dan toe niet of nauwelijks voor de beloofde nieuwe werkgelegenheid hebben gezorgd. Die zal er daarna ook niet komen. Het bedrijf heeft de miljoenensteun geïncasseerd maar zorgt nauwelijks voor nieuwe industrie. 

 

Een mensenleven

De steenbergen en mijnterreinen worden ondertussen afgegraven, mijngebouwen verdwijnen. Het lijkt erop alsof alle sporen moeten worden uitgewist. Op de resten van een steenberg, vlakbij de plek waar de Oranje-Nassau Mijnen in 1893 hun eerste schacht bouwden, wordt een woonwijk aangelegd, Zeswegen. Als herinnering aan de glorietijd blijft het oudste schachtgebouw staan, met daarop het metalen schachtwiel dat aangedreven door een elektromotortje nog rondjes draait. Alsof er nog kooien met mijnwerkers en steenkool opgehaald worden. Ook stralen de letters ‘ON’ vanaf het gebouw nog neonrood in de nacht.

 

Schachtgebouw ON1. Foto Ron Slangen  Wikipedia.nl

 

De duizenden andere lampjes zijn gedoofd. In het schachtgebouw vertelt een mijnmuseum over de geschiedenis. In een vitrine ligt ook de eerste klomp steenkool – het zwarte goud – die op die 30e maart 1898 naar boven is gebracht. Tussen dat moment en de laatste kolenvracht liggen precies 76 jaar, tien maanden en één dag. Een mensenleven.

 

De Mijnstreek glijdt weg

‘Den Haag’ stopt tussen 1965 en 1990 direct en indirect bijna vijf miljard gulden (ruim twee miljard euro) in de regio. Al dat geld voorkomt niet dat de Mijnstreek wegglijdt, niet alleen economisch maar ook sociaal, cultureel en maatschappelijk. Veel investeringen leveren geen of maar weinig arbeidsplaatsen. Tienduizenden ex-mijnwerkers belanden in regelingen als WW, WAO, AOW, WSW. Hier ligt een van de oorzaken voor het begin van de latere problemen van Heerlen.

De malaise treft de bevolking ook op een andere wijze. Tot 1965 weten de bewoners zich geborgen. Het leven is geordend, geregeld en verzorgd door Kerk, mijn en overheid. Kerk en mijn zorgen voor een wij-gevoel. Dat verdwijnt. Heerlen verliest zijn identiteit. Wie is er nog trots op die stad?

Na ‘Den Oil’ groeit het gevoel van machteloosheid. Als het mijnbolwerk gesloopt wordt, blijkt hoe weinig daadkracht er in de streek zelf is. De mensen blijven achter, niet in staat tot veel eigen initiatief. Creativiteit en eigenzinnigheid waren tot dan toe niet nodig, werden vaak zelfs niet op prijs gesteld. Alles was immers verzorgd en gepland door die ene almachtige werkgever. Het werd de mijnwerkers en beambten dagelijks ingeprent om de Limburgse tradities en waarden te behouden, zoals trouw, eerbied en gehoorzaamheid aan het gezag. Daar komt bij dat vanaf eind jaren zestig de alles sturende en controlerende katholieke kerk wegvalt. Niet alleen in Heerlen of in de Mijnstreek. Het is een landelijke ontwikkeling.

De monocultuur van Kerk en mijn heeft de jonge stad nooit volwassen gemaakt. Heerlen is als een verwend kind dat plots zijn ouders verliest en het alleen verder gaan niet aankan. Zo blijft de bevolking van de Mijnstreek verweesd en werkloos achter. Een gevoel van onzekerheid verlamt het gebied.

 

Miljarden gaan op

De miljarden uit Den Haag gaan op aan subsidies voor de mijnen, pensioenen voor de mijnwerkers, steun voor bedrijven en tijdelijke banen in de bouw. Het zijn veelal zwakke bedrijven die de vestigingspremies opstrijken en failliet gaan. Veel blijvende werkgelegenheid levert het allemaal niet op. Daarbij komt nog dat de economie vanaf 1972 inzakt.

 

Voormalig gebouw CBS. Fotocollectie Rijckheyt 16428

 

Wel brengt de komst van rijksdiensten als Belastingdienst, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en ambtenarenpensioenfonds ABP vanaf 1969 enkele duizenden nieuwe werkplekken. Het CBS neemt zijn intrek in het oude hoofdkantoor van de Oranje-Nassau Mijnen. Het was in 1930 uitermate modernistisch, met veel glas en staal, en passend bij de architectonische durf van Heerlen in die tijd. Veertig jaar later is het een van de weinige gebouwen die mogen blijven staan als de sporen van het mijnverleden worden uitgewist.

 

Voormalig hoofdkantoor Oranje-Nassaumijnen. Fotocollectie Rijckheyt 7241

 

CBS, ABP en Belastingdienst, en later ook de Open Universiteit, brengen kantoorbanen, maar niet de industriële banen die Heerlen nodig heeft. Veel mijnwerkers zitten thuis of worden naar sociale werkplaatsen gestuurd. Het voorkomt niet dat de werkloosheid oploopt van 2,6 procent in 1971 naar 11,7 procent in 1977. Tienduizenden ex-koempels koesteren werkloos thuis met gekrenkte trots hun emotionele herinneringen aan de kameraadschap onderin ‘de koel’.

 

Dope- en sloopstad

Heerlen zich in de jaren zeventig in een vrije val. Door de mijnsluitingen, de groeiende werkloosheid en de dalende inkomens. Het is in het centrum te zien. Warenhuizen stoppen ermee. De leegstand groeit.

Dat ook de criminaliteit stijgt, is niet meer dan logisch. Het hangt samen met de werkloosheid en met de drugsscene. Dat is de enige ‘economische sector’ die bloeit en waarmee Heerlen landelijk vooroploopt. De drugs zijn in de jaren zestig mede geïntroduceerd door Amerikaanse soldaten die het spul in Vietnam hebben leren kennen.

De soldaten zijn gestationeerd bij Afcent, een NAVO-basis in buurgemeente Brunssum. Dealers en junks nemen Heerlen in de jaren tachtig over. Het begint in en rond het station. Later koopt het groeiend leger verslaafden de drugs in de winkelstraten.

Terwijl het drugsprobleem uit de hand loopt, verloedert het centrum. Heerlen is een dope- en sloopstad. Ondertussen kunnen projectontwikkelaars met goede politieke en ambtelijke contacten decennialang hun gang gaan. Ze slopen markante gebouwen en vullen de gaten met parkeergarages en koophallen. Als ze de gaten al vullen.

Zo verdwijnt in 1981 een rijtje historische winkelpanden aan het Wilhelminaplein en de Klompstraat voor een winkelcentrum dat al na een paar jaar leeg staat. In 1985 wordt het oude hoofdkantoor van de Staatsmijnen gesloopt, voor de bouw van alweer een winkelcentrum.

 

Sloop van het oude hoofdkantoor van de Staatsmijnen (DSM). Foto DSM

 

Na mijnstad moet Heerlen nu koopstad worden.

Naast het stadhuis liggen de hardstenen resten van wat eens de gevel van het arbeidsbureau uit 1911 was. Het lijkt op een grafmonument.

 

 

De resten van het arbeidsbureau naast het gemeentehuis.
Foto http://heerlen-in-beeld.nl/Archeologische%20puzzel.htm

 

Het karakteristieke gebouw moet in 1984 in de Geleenstraat wijken voor een parkeergarage van een projectontwikkelaar. Het staat symbool voor het stedenbouwkundige beleid.

 

Intellectuele uittocht

Jongeren die in de rest van het land gaan studeren komen doorgaans na hun studie niet terug.  Het is een intellectuele uittocht die zich niet laat stoppen, zonder voldoende werk op niveau. Bij de achterblijvers leeft het gevoel dat de streek in de steek is gelaten door de gevestigde politiek. Dat gevoel uit zich begin jaren negentig op een heftige manier, met de actie om mijnwerkers met stoflongen en hun weduwen een eenmalige uitkering te bezorgen.

 

Overlijdensadvertentie van een voormalig mijnwerker. 
Foto Limburgs Dagblad 28-10-1987 www.delpher.nl

 

Een deel van de oud-mijnwerkers heeft door het ondergrondse werk kiezelstof in hun longen gekregen. Het leidt tot ademnood. Soms kunnen de longen nauwelijks nog genoeg zuurstof opnemen. De oud-koempels lopen op straat rond met zuurstofflessen of worden verpleegd in het ziekenhuis in Heerlen.

De ex-mijnwerkers spreken over ‘het grote bedrog’. Silicose, in de volksmond ‘stoflongen’, is nooit als beroepsziekte erkend. Bij keuringen en controles doen mijnartsen de klachten van mijnwerkers af met een schouderklopje. Het duurt jaren, maar uiteindelijk komt er een fonds waarop de zieke mijnwerkers een beroep kunnen doen.

 

Moeilijkste opgave

In de jaren negentig en later ontwikkelt de gemeente plannen om de sociaal-economische achterstand aan te pakken. Dat is de moeilijkste opgave. Want ondanks alle ambitie wonen er in de voormalige mijnwerkersbuurten - de kolonieën - families waarvan al drie generaties zonder werk zijn. De nazaten van de mijnwerkers groeien op in een verstikkend klimaat van erfelijke werkloosheid, zonder perspectief op de arbeidsmarkt. Alle ellende komt samen. Lage inkomens, anonimiteit, veel mensen met een bijstandsuitkering, gebroken gezinnen. Het is de rand van de samenleving. Door de langdurige uitzichtloosheid verwachten die mensen niets meer van de politiek. Ze zijn ‘ontkoppeld’.

De perspectiefloze buurten ontwikkelen hun eigen cultuur, los van de normen en waarden van de burgerlijke cultuur. Ze zijn niet meer geabonneerd op een krant en stemmen niet meer. Van de politiek verwachten ze niets, behalve hun uitkering. Parkstad Limburg, zoals de Mijnstreek nu heet, telt veel van zulke achterstandswijken. Hele straten worden bevolkt door mensen die van uitkeringen leven. In Heerlen zijn rond de eeuwwisseling op een potentiële beroepsbevolking van 49.000 mensen, 8.000 afhankelijk van sociale regelingen. Als daar de WAO’ers bij worden opgeteld, gaat het om zo’n tienduizend mensen, twintig procent van de beroepsbevolking. Het besteedbaar inkomen ligt flink onder het landelijk gemiddelde.

 

Krimp en herstel

Terwijl de bevolking begin vorige eeuw explodeerde, is het nu krimpgemeente. En de stad vergrijst. Sinds 1995 – toen er 96.000 mensen woonden – daalt het aantal inwoners. Tien jaar later wonen er nog 92.600 mensen. Eén op de drie is ouder dan 55 jaar.

Tegelijk wordt aan het herstel gewerkt. Na de eeuwwisseling wordt de daadkracht herwonnen. De criminaliteitscijfers. De drugsoverlast in het centrum is vrijwel verdwenen sinds de Operatie Hartslag. Dat initiatief van toenmalig burgemeester Sakkers is een succes, dankzij honderddertig camera’s in het centrum, een intensieve aanpak van dealers en opvang en werk voor verslaafden. [Rapport Een Pact van het Hart, prof. P. Tops. 2008]
De binnenstad is weer van de Heerlenaren. De gemeente draait bezuinigingen op armoedebeleid terug en ook het welzijnswerk wordt ontzien.

De stad heeft ook het mijnverleden herontdekt. In Heerlerheide wordt van zevenhonderd meter diepte mijnwater opgepompt, een energiebron waarmee de stad verwarmd zou kunnen worden. Heerlen investeert nog meer miljoenen in cultuur en behoud van waardevolle panden, zoals bioscoop Royal, de schouwburg, een poppodium. Het is een ommekeer na het verleden van afbraak. Gemeentelijke brochures reppen over een ‘culturele lente’. De jeugd moet de stad een impuls geven. Dus bouwt de gemeente een poppodium dat jongeren trekt, om tegenwicht te bieden tegen de vergrijzing. De stad heeft de hoogste rollatordichtheid van het land. Maar dat is volgens Heerlen een uitdaging. De senioren stimuleren immers de snel groeiende zorgindustrie. Dat het inwonertal krimpt, biedt ook de ruimte om slechte woningen af te breken en te vervangen. Zo blijft groen gespaard. En groen is een van de sterke punten van de stad.

 

Een of meer passages uit bovenstaande tekst komen uit het boek De geur van kolen van Joep Dohmen (250p. Uitgeverij lvd-u. Isbn 97890 79226108).