Thema 1: het dorp
Voor de komst van de steenkolenmijnen is Heerlen te groot voor een dorp en te klein om stad genoemd te worden. De omliggende buurtschappen en gehuchten meegerekend, telt de gemeente net geen vijfduizend inwoners. De plaats ligt tussen golvende weiden, akkers en fruitboomgaarden, al eeuwen. Vreemde legers trokken hier door het land en de overheerser wisselde zowat met de seizoenen. Verder verandert er weinig in dit vergeten gebied.
Heerlen ligt in een van de breedste en mooiste valleien van Zuid-Limburg. Tussen de Heesberg in het zuiden en de Schelsberg in het noorden stromen de Geleenbeek en de Caumerbeek, ingesloten door heuvels met bossen en heide. Sinds het jaar 1700 zijn er weinig bewoners bijgekomen. Het is het dunstbevolkte stuk van Zuid-Limburg, met 106 mensen per honderd hectare. Het gebied dat later de Mijnstreek genoemd zal worden, telt in 1875 niet meer dan 25.273 inwoners.
De mensen in dit heuvelland zijn vooral rooms-katholiek en honkvast. Driekwart woont in zijn geboortedorp. De horizon is de grens en jongens trouwen vooral met meisjes uit het dorp.
Middeleeuwse vesting
Heerlen is ontstaan rond een middeleeuwse vesting, opgemetseld uit gele kunradersteen. Het ligt op een verhoging, midden in het dal. Van de vesting uit de 13e eeuw is weinig meer over aan het einde van de 19e eeuw. De 2,5 meter dikke walmuur is grotendeels gesloopt,
de drie poorten zijn afgebroken en een deel van de grachten is gedempt. Wat resteert, is een paar meter muur aan de oostkant en twee torens: een gevangenistoren aan de oostkant en een grote toren, omgevormd tot klokkentoren van de Pancratiuskerk.
Rond de kerk staan de dorpshuizen, gewit met kalkwater. Het ene helemaal wit, het andere iets blauw of groenachtig, of met een roze tintje. Weer elders een variatie met geel. Onderlangs is er meestal een brede zwarte rand van zwartsel of, bij de betere klasse, van teer. Ieder huis krijgt elk jaar met de voorjaarskermis een opfrisbeurt. Mathieu Kessels (1858-1932) beschrijft het in zijn roman ‘Kermis. Eene Limburgse schets’.
Een van de huizen die Kessels beschrijft, ontsnapte aan de sloop en tegenwoordig nog te zien: Huis De Luijff. Het ligt aan De Bongerd, een gedempte poel die tot 1900 deel uitmaakt van de gracht rond de vesting. Huis De Luijff stamt uit de eerste helft van de 17e eeuw.
Landbouw en handel
Heerlen leeft eind negentiende eeuw van de landbouw - graan, fruit en vee. Er is ook wat handel, een aantal watermolens en er zijn bedrijven zoals een brouwerij en een drukkerij. Het is ook een marktplaats. Uit Simpelveld, Klimmen en Kerkrade komen ze te voet of met honden- en paardenkarren op dinsdag en zaterdag om er groente, fruit, boter en eieren te verkopen. Met het verdiende geld slaan ze levensmiddelen en koloniaalwaren in.
Crises in de landbouw, mislukte oogsten, zorgen eind 19e eeuw voor verpaupering onder de boertjes. Voor duizenden zit er niets anders op dan zich te verhuren als seizoensarbeider in het Rijnland of Westfalen. Een jaarlijkse exodus.
Daar komt bij dat het een achtergebleven gebied is, vergeleken met het westen van Nederland. Maar zelfs binnen Zuid-Limburg is het een uithoek, zonder verharde wegen en zonder aansluiting op het spoorwegnet. De mensen zijn nauwelijks ontwikkeld. Goede scholen ontbreken. Analfabetisme is wijdverbreid. Van de Limburgse jongens die tussen 1846 en 1870 gekeurd worden voor militaire dienst kan 26 procent niet lezen of schrijven.
Zonder waterleiding, riolering, goede gezondheidzorg en door een slechte hygiëne is de gemiddelde levensduur niet meer dan 46 jaar. De zuigelingensterfte is de hoogste van het land. Veel kinderrijke families lijden een marginaal en armzalig bestaan in hun hutten en huisjes. Tuberculose en schurft hebben vrij spel en eens in de zoveel jaar slaan tyfus, roodvonk, mazelen en cholera toe.
Onverharde wegen
De meeste wegen en paden zijn onverhard en vol diepe karrensporen. Als het lang regent, worden het modderpaden. De grote weg van Maastricht via Heerlen naar Aken is met steengruis verhard, net als de weg naar Sittard. Het vervoer gaat te voet, met hondenkarren, kruiwagens, ponykarretjes of huifkarren. Herenboeren, kooplieden en de dorpsarts hebben een chaise of brik voor werk, uitstapjes en om op zondag naar de kerk te gaan. Kantonrechter jhr. Van der Maessen de Sombreff komt te paard vanuit Hulsberg naar zijn kantoor in Heerlen.
Voor de trein moet je anderhalf uur lopen naar Simpelveld. De postwagendienst van J. Sieben doet er drie kwartier over. Wie op reis gaat, kan ook de ‘diligentiedienst’ van de firma Cremers nemen. Die rijdt twee keer daags naar het treinstation in Valkenburg. Het alternatief is Abbés postkarretje naar het treinstation in Sittard.
De hervormde predikant Jakob Jongeneel (1831-1887) woont zeven jaar in Heerlen. In 1884 schrijft hij het boek ‘Dorpsspraak van Heerle’. Hij schetst een idylle. Heerlen ligt in een bekoorlijke en vruchtbare vallei die bevloeid wordt door twee schilderachtige beekjes. Langs die beekjes liggen malse weiden en een romantisch bosje, het Aambos.
De Heerlenaar is, zo meldt hij, overwegend zwartharig, met donkere ogen en gladde kin. De lichaamsbouw is over het algemeen tenger en rank, de gelaatskleur eerder donker dan helder. Het dorp leeft van landbouw, veeteelt en wat handel en nijverheid. Er zijn de gebruikelijke volksvermaken als carnaval, vogelschieten en kermis. En Heerlen heeft een driehonderd jaar oude schutterij, fanfares en zanggezelschappen, zoals elk dorp tussen deze heuvels.
Jongeneel ontwaart kleding bij de meer gegoede burgerij die getuigt van ‘smaak voor het bevallige’. Er wordt vooral koffie en bier gedronken. Het aantal cafés en herbergen, waar ook jenever wordt getapt, is talrijk en vlaai is een hartstochtelijk geliefd gebak. Dronkenschap en vechtpartijen zijn schaars en een ‘uitstekend corps marechaussees’ handhaaft de orde. Er zijn twee lagere scholen, een nonnenklooster en een gasthuis voor oude mannen, vrouwen en wezen. Zie daar de dorpstoestand in 1884.
Dialect of Duits
De inwoners spreken nauwelijks Nederlands. Het is dialect of Duits. Rond 1900 is het Heerlens dialect doorspekt met Duitse leenwoorden. Het Duits heeft een vaste plaats, naast het Heerlens en het Nederlands. Bewijs daarvoor is het koningszilver van dorpsschutterij Sint Sebastianus. De zilveren gedenkplaten van de schutters die het koningsschieten hebben gewonnen, en dus uitgeroepen worden tot koning, zijn afwisselend in het Nederlands en in het Duits. Op het zilver van 1852 staat: ‘Hubert J. Martens, König der Sebastianus Bruderschaft in Heerlen 1852.’ En die van 1891: ‘J. Koolen Schützenkönig te Heerlen 1891.’ Vanaf 1899 zijn ze alleen nog in het Nederlands. En in het Heerlens.
Tot 1869 verschijnt in Heerlen de krant Der Limburger Courier in het Duits en tot de Eerste Wereldoorlog preekt de pastoor in de Pancratiuskerk in die taal. Heerlen en omgeving zijn tot de komst van de steenkoolindustrie vervlochten met de regio rond Aken. Deze middeleeuwse stad – van waaruit Karel de Grote Europa bestuurde – is met ruim 100.000-inwoners het economische en culturele centrum. Aardig detail is dat in Zuid-Limburgse grensgemeenten zoals Vaals, de Nederlandse post niet bezorgd wordt. Dat gebeurt via Duitsland. En wie in Heerlen op de markt iets wil kopen, doet er goed aan marken of francs mee te nemen. Met guldens kom je niet ver.
Hoe belangrijk het Duits is in Heerlen, is ook tegenwoordig nog te zien in het straatbeeld. Al is het goed zoeken. Aan de Nobelstraat staat een natuurstenen voet met een gietijzeren kruis uit het einde van de 19e eeuw. Op de voet staat de tekst: Wir beten Dich an Christus Und preisen Dich denn durch Dein Kreuz hast Du die Welt erlöst.
Lovende kritieken
Heerlen krijgt in kranten, tijdschriften en boeken eind 19e eeuw lovende kritieken, ook buiten de provincie. Een redacteur van het Algemeen Handelsblad reist op 20 juni 1880 vanuit Amsterdam naar een landbouwfeest in Heerlen. De reis is lang en niet eenvoudig. Van Sittard naar Maastricht per stoomtrein, daarna per trein naar Valkenburg en vervolgens per koets naar het oostelijk gelegen Heerlen.
De redacteur is bijkans overmand door emoties vanwege de ‘prachtige natuur’ in deze ‘schilderachtige streek’. ‘Ik zou nu durven beweren,’ schrijft hij zijn lezers, ‘dat Limburg de schoonste provincie van Nederland is.’ Dat doet bij hem de vraag opkomen, ‘waarom toch jaarlijks door zoovelen in het buitenland wordt gezocht wat in zoo ruime mate in Nederland zelf te vinden is.’
Vanuit Heerlen bericht hij over de ‘vrij goede oogst’ die dit jaar verwacht wordt en het streven van Heerlen naar verbetering en vooruitgang. Dat blijkt tijdens een tentoonstelling van paarden, rundvee en varkens. Hij roemt de uitmuntende eigenschappen van de dekhengsten en fokmerries. Boer Cleijnjans uit Kerkrade ontvangt voor zijn paard de eerste prijs in de categorie dekhengsten, terwijl een fanfare het feest opluistert. De redacteur noteert nog dat de veeteelt minder ontwikkeld is. Dat komt ook omdat hier weinig vette weiden zijn, zoals elders in het land, maar vooral boomgaarden met minder goede grassoorten.
De redacteur gaat positief gestemd naar huis. ‘Het lieflijk en fraai gelegen Heerlen’ toonde zich gastvrij en vaderlandslievend. Ook al leek het, aan het begin van zijn tweedaags bezoek, nog ‘alsof hij in den vreemde vertoefde, immers hij hoorde wel Fransch en Duitsch en een zeker „patois”, maar géén of weinig Hollandsch.’
Frans Erens
Frans Erens (1857-1935), de schrijver, ziet Heerlen in de zomer van 1893 vanaf een heuvel in het dal liggen. ‘Heerlen rust in ’t avondlicht, in de kom van het dal, in grijs gesprei van huizen, waar tusschen door de boombouquetten donker groen met gouden zonnetoppen. De daken van de huizen nat van goudgevloei door de zon die dalend kwijnt achter de hoogten van den horizont.’
Zijn stuk in de Nieuwe Gids gaat ook over groentekarren die leeg gekocht het dorp verlaten, over koeien die log voorbijtrekken en de dorpsdokter die in zijn rijtuig van verre patiënten terugkeert. Hij ontmoet dames in katoenen zomerkleden, heren met witte strooien hoeden en boeren met petten. Voor café Belge ziet hij de griffier, de ontvanger en de apotheker bier drinken. Oudere heren lopen voorbij, op weg naar café Dirix. ‘Stijf en deftig, elken avond op het zelfde uur. Zij spreken over hunne jacht.’
Kuuroord Heerlen
Landelijk geniet Heerlen enige bekendheid als kuuroord. De broeders van de congregatie van de Heilige Joseph, gesticht door priester Jozef Savelberg (1827-1907), beginnen onder leiding van overste Aloysius een kuurinrichting volgens de methode van de Beierse pastoor Kneipp. Van heinde en verre komen patiënten met zenuwen, reuma, migraine en andere kwellingen voor kruidenbehandelingen en waterkuren.
Na 1917 gaat het met deze Kneippinrichting bergaf. Artsen hebben veel kritiek op kruidenbroeder Aloysius. Hij behandelt inmiddels kanker, tuberculose en andere vreselijke ziekten met zijn kruiden en pappen. De bisschop van Roermond grijpt in op verzoek van de artsen. De Kneippinrichting wordt in 1930 een tehuis voor bejaarde mannen.
Aan de Gasthuisstraat (2A) staat de kapel van het Savelbergklooster, naast het woonhuis van Jozef Savelberg. Hij zorgt er ook voor dat het dorp in 1867 een gasthuis krijgt. In een oud pandje verzorgen de zusters en broeders weeskinderen, blinden, kreupelen en bejaarden. Het zal in de mijnperiode uitgroeien tot een ziekenhuis.
Uit deze tijd is enig filmmateriaal bewaard gebleven. Het werd opgenomen in een film over de moderne geschiedenis van Heerlen die de Firma Schunck uitgaf in de jaren tachtig van de vorige eeuw.
Een of meer passages uit bovenstaande tekst komen uit het boek De geur van kolen van Joep Dohmen (250p. Uitgeverij lvd-u. Isbn 97890 79226108).