Thema 3: de eerste uitbouw
In het snel groeiende mijnstadje worden in 1908 mijnpioniers als Henri Sarolea en Carl en Friedrich Honigmann vereeuwigd met een naam van een van de nieuwe, voorname winkelstraten. Ze lopen van de oude dorpskern naar het nieuwe station.
Veel van de oorspronkelijke straatnamen van het oude dorp zijn dan al vervangen. In de Evengats, In de Kreuk, A gen Kirkgraaf, In de Zwaan en Op den Dries klinken middeleeuws.
Dan passen Oranje-Nassaustraat, Emmaplein en Wilhelminaplein een stuk beter bij de nieuwe tijd.
In het centrum wijken historische dorpspanden. De oude gracht wordt gedempt. Heerlen wordt aangepast aan de moderne tijd. In september 1904 zegent priester Jozef Savelberg een gebouwtje met 27 bedden in als eerste ziekenhuis. De mijnbedrijven hebben belang bij een goed uitgerust ziekenhuis. Ze betalen in 1909 de uitbreiding met zeventig bedden, de koop van een röntgenapparaat en de aanstelling van een bekwaam chirurg uit Maastricht, dr. E. Hustinx..
Hoofdbureau Staatsmijnen
In 1906 wordt het hoofdbureau van de Staatsmijnen gebouwd, een jaar later het kantongerecht. In 1911 komt er een gemeentelijk administratiekantoor. In 1912 begint de RK Vereeniging ‘Het Groene Kruis’ een consultatiebureau voor zuigelingen. Het eerste in Limburg. Het moet de hoge kindersterfte terugdringen. De politie krijgt in 1918 een nieuw bureau aan de Akerstraat. Het korps wordt mede gefinancierd door de mijndirecties.
Twintig jaar na de opening van de eerste steenkoolmijn is het dorp een stad. Tussen 1918 en 1924 komen er trottoirs en straatlantaarns. Steeds meer lemen wegen worden verhard met klinkers. Het bestuur van de plaatselijke Kamer van Koophandel klaagt over ‘den onhoudbaren toestand van het wegennet’, die de economische groei belemmert. Het bestuur wil in 1912 ook tramlijnen, ‘opdat Heerlen niet alleen het middelpunt, maar ook het behoorlijk bereikbare centrum der industrie worde’.
Tijd van vooruitgang
Het is een tijd van vooruitgang. In twintig jaar verandert er meer dan in de tweehonderd jaar daarvoor. In 1914 wordt op de Tempsweiden, een weiland ten zuiden van het stadhuisje, het Tempsplein aangelegd. Het wordt een mooi, stil plein, met een plantsoentje in het midden. Rondom staan voor die tijd moderne herenhuizen.
Het is een duurdere woonbuurt. Hier wonen beambten, het administratief mijnpersoneel, en mensen met een vrij beroep. Onder hen ook Joodse mensen. Een aantal van hen zal in de Tweede Wereldoorlog worden weggevoerd en omgebracht. Ter herinnering daaraan liggen voor hun woningen zogenoemde Stolpersteine. Aan dit plein liggen de stenen voor de woning van de Joodse koopman Sylvain Hertzdahl.
Het Christusbeeld midden op het wereldse plein laat zien hoe vanzelfsprekend de sterke positie van de katholieke kerk is in het leven in Heerlen.
Aan het plein opent in 1917 de Rooms-Katholieke Openbare Leeszaal en Bibliotheek haar deuren. Een mooi detail is de gevelsteen met een voorlezende Jezus.
Vanaf het midden van het plein kijk je door de Deken Nicolaiestraat naar het Hesselleplein (genoemd naar oud-burgemeester De Hesselle) met de ambachtsschool uit 1913. Aan de andere kant, in de Kapelaan Berixstraat, staat sinds 1922 een volks- en schoolbad, toen het modernste van Nederland. De hygiëne onder het volk moet worden bevorderd en lang niet iedereen heeft in die tijd een badkamer.
Aan het plein zal later, in 1931, ook een Nederlands Hervormde kerk gebouwd worden. Onder het mijnpersoneel bevinden zich veel protestanten.
Moderne tijd
Heerlen wordt de moderne tijd in gelanceerd met riolering, een drinkwaterleiding en elektrisch licht in elk huis. Met Maastricht wordt Heerlen in 1915 door een spoorweg verbonden, met Aken in 1918 door een elektrische tram.
Het Rijkstelefoonnet wordt vanaf 1919 dag en nacht opengesteld voor gebruik. In dat jaar kan de bevolking ook naar een stadsschouwburg en opent het Grand Hotel zijn deuren aan het Wilhelminaplein. In 1920 gaat aan de Bongerd het eerste grote warenhuis, Vroom & Dreesmann, open.
Eind jaren twintig verrijst een nieuw, modern ziekenhuis. Ook met geld van de mijnen. De mijndirecties investeren eveneens in openbaar vervoer, huisvesting en onderwijs. Zo raken overheid, mijnen en niet in de laatste plaats de Kerk verweven, en afhankelijk van elkaar.
Kolonieën
Tussen 1899 en 1933 wordt de bevolkingsgroei opgevangen met de bouw van vijfduizend huizen in 22 aparte mijnwerkerswijken, kolonieën genoemd, met de klemtoon op de laatste lettergreep. De eerste kolonieën – Morgenster, Grasbroek en Musschemig – worden vanaf 1900 gebouwd in de buurt van de eerste mijn, de Oranje-Nassau I. De kolonieën worden gebouwd door de mijnondernemingen en door woningbouwverenigingen. Het gros van de kolonieën ligt bij de mijnzetels, ten noorden van de spoorlijn Heerlen-Kerkrade. Daar wijken boomgaarden, akkers en gehuchten voor een dichtbebouwde industriële arbeidsomgeving.
Het zijn multiculturele gemeenschappen, de kolonieën. Er wonen mijnwerkers uit alle windstreken van Europa. Een kleurrijk geheel, waar veel talen gesproken worden, op socialisten en communisten gestemd wordt, en waar andere godsdiensten dan de Rooms-Katholieke wortel schieten.
Geordend leven
Het leven in de kolonieën die privébezit zijn van de mijnen, is geordend. De mijnpolitie, particuliere korpsen met wettelijke bevoegdheden, controleren het doen en laten van de bevolking. Woninginspectrices van de mijn komen op huisbezoek om te zien of de woning netjes bewoond wordt, en om ‘het beschavingsniveau’ van de bewoners te verhogen. En dan is er voor de katholieke gezinnen ook nog de pastoor die een oogje in het zeil houdt. Binnen een kolonie is er standsverschil. De grootte of uitstraling van de huurhuizen is gekoppeld aan de functie van de bewoners. Wie hoger in rang is heeft iets meer tuin, een kamer meer, fraaier stucwerk of een raam extra.
Soort bij soort
Ten zuiden van de spoorlijn, in het centrum en de wijken aan de zuidrand, woont een merendeels autochtone bevolking. Daar zijn ook de hoofdkantoren van de mijnbedrijven. Langs de zuidrand verrijzen beambtenwoningen, middenstandsbuurten en de villa’s van de mijndirecteuren, artsen, notarissen en hogere ambtenaren.
Het is soort bij soort. In de mijnen geldt een strikt hiërarchische indeling. Je hebt mijnwerkers en beambten. Buiten de mijnpoort geldt dezelfde hiërarchie. Veel onderling contact is er niet. Ieder heeft zijn eigen leefomgeving, zijn eigen kerk, zijn eigen patronaat, zijn eigen voetbalvereniging. Men komt elkaar hooguit in de winkelstraten van het centrum tegen, of op het voetbalveld.
Sjwarte drek
Aan de zuidkant van de spoorlijn wordt nogal neergekeken op de bewoners van de kolonieën. Het is een standsgevoelige tijd. Wie aan de zuidkant van het centrum woont, woont ‘aan de goede kant van het spoor’. Het boek ‘Mijnwerkers in Limburg. Een sociale geschiedenis’, onder redactie van Ad Knotter, citeert hierover een gepensioneerde mijnopzichterszoon van de ‘foute’ kant van het spoor:
‘Heerlen wordt gescheiden door de spoorlijn van Kerkrade naar Heerlen. Alles wat achter de spoorlijn woonde – en dan begin ik in de Willemstraat tot aan Treebeek – dat was heel anders dan wat in het centrum woonde. (...) Aan de overkant van de spoorweg woonde
de sjwarte drek, zoals ze dat in het Limburgs dialect dan zeiden. (...) Wij waren een verdomd, een verdoemd, en ja hoe moet ik dat nou eigenlijk zeggen, een verdoemde wijk, ja. Bij ons in de kolonie hebben wij altijd heel anders aangekeken tegen de bevolking van het centrum van Heerlen. Daar keken we als het ware tegen op...’ (Ad Knotter (redactie). Mijnwerkers in Limburg, een sociale geschiedenis. VanTilt, Nijmegen 2012)
Aambos
Groen is tot de dag van vandaag een van de sterke punten van Heerlen. De stad staat bovenaan de lijst van groene gemeenten van Nederland. Welke andere stad heeft een bos – het Aambos – naast het centrum. En waar graast een kudde schapen op vijfhonderd meter van het stadhuis?
Het Aambos is het restant van een hellingbos. Het loopt langs de steile, oostelijke helling van de Caumerbeek. De gemeente koopt het bos in 1917 en maakt er een ‘wandelplaats’ van. Met rustbanken, paden en een romantisch paviljoen waar iets gedronken kon worden. Pronkstuk is een rustieke brug die een twaalf meter diepe holle weg overspant, die door het bos omhoog loopt.
Dat het bos bewaard is gebleven, is mede te danken aan een hoge ambtenaar van de gemeente. Hij ziet 75 jaar geleden in dat groen in een stad van waarde is. Hij houdt er rekening mee in het uitbreidingsplan dat van Heerlen een moderne stad maakt. Daarmee worden de dan nog niet verdwenen natuurgebieden, bossen en beekdalen gered.
Een of meer passages uit bovenstaande tekst komen uit het boek De geur van kolen van Joep Dohmen (Uitgeverij lvd-u. ISBN 97890 79226108).