Thema 6: de moderne stad
De moderne stad Heerlen is het project van voormalig burgemeester Marcel van Grunsven. De mijnstad staat sinds 1926 onder zijn leiding. De Noord-Limburgse burgemeesterszoon (1896-1969) ontpopt zich in Heerlen als dominant en autoritair bestuurder. Hij zal 35 jaar zijn stempel drukken op de ontwikkelingen.
Architect Frits Peutz (1896-1974) is zijn protegé. Peutz, zoon van Groningse katholieken, haakt in op de kolonisatie van de Mijnstreek en opent in 1920 een architectenbureau in Heerlen. Ze vormen een tandem. Van Grunsven schuift de ene na de andere opdracht naar Peutz.
In de crisisjaren vóór de Tweede Wereldoorlog is er in Heerlen geld en ambitie. In die tijd omarmt Heerlen, via Van Grunsven en Peutz, het Nieuwe Bouwen en krijgt het de allure van moderne stad. Hoogtepunt is een revolutionair en hypermodern warenhuis van stoffenkoopman Peter Schunck, ontworpen door Peutz. Het zogenoemde ‘Glaspaleis’ staat op steenworp afstand van de romaanse Pancratiuskerk. Het grote vierkante gebouw van glas, metaal en beton geeft de stad een nieuw silhouet. Deken Nicolaye van de ernaast gelegen kerk komt het in 1935 inzegenen.
Frits Peutz maakt in zijn ontwerpen veel gebruik van gewapend beton, staal en glas. In 1937 opent het Royaltheater zijn deuren. Het is de grootste en modernste bioscoop van Nederland. Ook een ontwerp van Peutz. En kort voor de oorlog begint de bouw van een nieuw gemeentehuis, alweer van Peutz. Zo wordt al voor de Tweede Wereldoorlog de basis gelegd voor de moderne stad.
Na de oorlog
Na de oorlog gaat de uitbouw in rap tempo verder. Het Glaspaleis van de firma Schunck heeft gezelschap gekregen van een glazen warenhuis van Vroom & Dreesmann aan het Raadhuisplein en het, eveneens van veel glas voorziene Hotel Europe van tien verdiepingen. In september 1959 zegent bisschop Moors nabij het Aambos het nieuwe Sint Josephziekenhuis in. Het is het eerste hoogbouwziekenhuis van Nederland, met 840 bedden. Het heeft de grootste neurologische afdeling van het land en is voorzien van de modernste desinfecteerinstallatie. ‘Natuurlijk stookt dit moderne ziekenhuis in onze mijnstreek met kolen,’ juicht het personeelsblad van de Oranje-Nassau Mijnen. Dat is wel vergezocht, want kolen zijn helemaal niet meer modern.
Aardolie en aardgas zijn modern. Maar een ziekenhuisverwarming op olie zou als verraad zijn beschouwd, hier in het hart van de Mijnstreek. Dat de steenkolenmijnen meebetalen aan het Sint Jozef, zal ook wel een rol spelen bij de keuze van steenkool.
Vooruitziende blik
Hoe onbezorgd de wereld er ook nog uit lijkt te zien, het Limburgsch Dagblad heeft eind 1959 een vooruitziende blik: ‘We beginnen er nu wel van overtuigd te raken dat we in het mijnwezen niet met een conjunctuurcrisis van doen hebben, doch, wat veel erger is, met een structuurcrisis. De positie van de steenkool in het geheel der energievoorziening is geschokt en het ziet er niet naar uit dat deze zich nog eens zal herstellen. Aardolie en aardgas zijn hiervan de voornaamste oorzaken.’
Natuurlijk zal steenkool niet zomaar overbodig worden, maar het einde nadert, meldt de krant. ‘Hoewel ons Zuid-Limburgse kolenbekken aan zijn oostrand al tekenen van verval begint te vertonen, leven we toch nog in een periode van volle productie.’ Uit Duitsland komen berichten over sluitingen van drie kolenmijnen in de omgeving van Bochum.
Met de kennis van nu mag dit een belangrijk en goed getimed commentaar genoemd worden. De structuurcrisis zal Heerlen marginaliseren. Het had tot nadenken kunnen stemmen, en tot anticiperen. Maar dat doet het niet.
Heerlen is booming
De sombere geluiden temperen het optimisme en het geloof in vooruitgang niet. Heerlen is booming. De periode 1949-1959 kent gouden jaren. Weinigen die zich echt zorgen maken. De stad breidt zich verder uit begin jaren zestig. De infrastructuur wordt alweer sterk verbeterd. Heerlen krijgt autowegen, eerst naar het noorden, naar de westelijke Mijnstreek. Later naar Aken en Maastricht.
De stad dijt uit, groene stukken tussen de oude mijnwerkerskolonieën worden volgebouwd. Het bouwtempo kan de bevolkingsgroei niet bijhouden. Wie als jong stel een woning wil, moet geduld hebben.
In 1959 wordt in het Groningse Slochteren een groot aardgasveld ontdekt. Binnen enkele jaren komt er een landelijk distributienet en tien jaar later is driekwart van Nederland aangesloten. Aardgas is schoon, goedkoop en gemakkelijk. De vraag naar kolen zakt in. In 1962 wordt de aanleg van de nieuwe mijn Beatrix in Vlodrop gestaakt, ook al is al 70 miljoen gulden uitgegeven aan het boren van schachten. Een jaar later stopt de ontginning van een deel van de staatsmijn Emma. Om de industrie te steunen, geeft de regering in 1964 miljoenen guldens subsidie.
Joop den Uyl in Heerlen
Aan het einde van 1965, op vrijdagmiddag 17 december, is er een voor de Mijnstreek belangwekkende bijeenkomst in de nieuwe Stadsschouwburg (architect Peutz) in Heerlen. Die is dan net klaar en ligt aan een groot, winderig plein. Minister Joop den Uyl van Economische Zaken kondigt de sluiting van de eerste steenkolenmijnen aan. Er is geen toekomst meer voor de steenkoolindustrie, die de concurrentie van goedkope kolen uit de Verenigde Staten en Polen, maar veel meer nog de strijd tegen moderne brandstoffen, olie en gas, heeft verloren.
Heerlen als modern project
Hoe somber die tijdgeest ook is, Heerlen bruist van de bouwactiviteit. Juist in de periode dat de twijfel aan de toekomst als energiehoofdstad van Nederland groeit, is de stad bezig met ambitieuze uitbreidingsplannen.
Tussen 1960 en 1970 verandert voor de derde keer in een halve eeuw het aanzien van het centrum. Voor de aanleg van een hypermoderne, autovrije Promenade met glanzende warenhuizen is in 1960 al een rij historische panden afgebroken. Het zijn de laatste daden van burgemeester Van Grunsven die in 1961 met pensioen gaat. Hij zal de geschiedenis ingaan als de man die het moderne Heerlen bouwde. Als eerbetoon wordt het tochtige plein voor de schouwburg, twee voetbalvelden groot, naar hem genoemd.
Zijn afscheid van Heerlen valt Van Grunsven zwaar. In zijn laatste raadsvergadering wenst hij de wethouders en de raad voorspoed en Gods rijkste zegen voor de toekomst. ‘Moge Heerlen vooruitgaan op de weg naar welvaart en een schone toekomst, een weg waaraan ik heb mogen medewerken. Ik ga nu sluiten met een welgemeend ,,Glück Auf”.’ Hij kan de stad maar moeilijk loslaten. Heerlen was 35 jaar zijn project. Hij zette op alle gebied de koers naar de toekomst uit, zonder veel tegenspraak.
Enige arrogantie
In 1961 opent het warenhuis Grand Bazar. Het NS-station wordt gemoderniseerd en tussen de groene heuvels in het zuiden begint in 1964 de bouw van alweer een nieuw ziekenhuis. Warenhuis Schunck verhuist vanuit het Glaspaleis naar de Promenade en de stad krijgt een nieuwe brandweerkazerne. Tegelijk worden nog meer oude, markante panden gesloopt. Projectontwikkelaars doen hun intrede en krijgen van het stadsbestuur ruim baan. Nieuw is in, oud is uit. En zo verliest het centrum zijn charme. De afbraak- en nieuwbouwwoede passen in het gemeentelijk beleid. Volgens het stadsbestuur is Heerlen een stad met een onverminderd zonnige toekomst.
Terugkijkend lijkt het erop dat de stadsbestuurders met hun bouwwoede het onafwendbare lot trachten af te wenden. Heerlen moet en zal groeien. Het is investeren in een illusie en het getuigt van enige arrogantie om de tekenen des tijds te negeren. Terwijl de economische situatie problematisch is en Nederland na de aangekondigde mijnsluitingen het idee heeft dat het met Zuid-Limburg is gedaan, bouwt Heerlen verder. Alsof de krant niet dagelijks bericht over herstructurering en vervangende werkgelegenheid, alsof Joop den Uyl nooit in de Stadsschouwburg is geweest.
Hypermodern shoppingcenter
Als de winkelpromenades klaar zijn, opent aan de westelijke rand van de stad in september 1966 een hypermodern shoppingcenter naar Amerikaans model, met boven- en ondergrondse parkeergarages. Het ligt aan de Keulse Baan, de autoweg die Heerlen met het noorden verbindt. Het is het eerste Amerikaanse shoppingcenter van Nederland.
Het Limburgs Dagblad wil het feest niet bederven, maar schrijft wel dat de Rotterdamse allure van Heerlen bij menigeen de vraag op de lippen brengt of de stad, die van dag tot dag op pijnlijke wijze met de mijnproblemen wordt geconfronteerd, met haar ambitieus bouwprogramma niet te hoog heeft gegrepen.
Het gemeentebestuur vindt van niet. Binnen een straal van 25 kilometer wonen en werken immers een kwart miljoen mensen en de Mijnstreek zelf groeit ieder jaar nog met zesduizend inwoners. Allemaal mensen die moeten eten en drinken. Nederland zal verrast worden! Iedereen die meent dat Zuid-Limburg aan zijn laatste stuiptrekkingen toe is, zal weten dat de ondernemersgeest nog volop leeft.
De opening van ’t Loon, zoals het shoppingcenter heet, is landelijk nieuws. De televisie komt ervoor uit Hilversum. Een jaar later is ’t Loon alweer landelijk nieuws. Nu omdat de eigenaar van de Amerikaanse droom, projectontwikkelaar Vascomij, op een faillissement afstevent. Zo goed gaat het dan toch ook weer niet in de Mijnstreek. In 1968 wordt het shoppingcenter bij opbod verkocht. Zoiets is in Nederland nog niet eerder gebeurd met zo’n groot complex.
Hub de Sloper
In de jaren zeventig en tachtig zal wethouder Hub Savelsbergh (CDA) bekendheid verwerven met zijn stadsontwikkelingsplannen. Hij houdt er de bijnaam ‘Hub de sloper’ aan over. Savelsbergh volgt de vernieuwingsdrang van Van Grunsven. Zo breekt de stad zichzelf af. Voor een deel is dat slim en een logisch gevolg van de voorspoed. Het Glaspaleis uit de jaren dertig, waarin het modehuis Schunck is gevestigd, is daar een voorbeeld van. Maar onder Savelsbergh gaat het vaker mis en worden voor de winst van projectontwikkelaars historische gebouwen gesloopt. Heerlen houdt er het imago van ongezellige stad aan over.
Na Van Grunsven komen burgemeesters die meer aandacht hebben voor hun eigen carrière of weinig daadkracht tonen. Savelsbergh ontpopt zich als de nieuwe, sterke man. Hij zal 42 jaar de lakens uitdelen, waarvan 24 jaar als wethouder voor volkshuisvesting en ruimtelijke ordening en 16 jaar als locoburgemeester. Savelsbergh, geworteld in het verenigingsleven, regeert met ambitie.
Parkeergarages en koophallen
Aan veel van de ellende die de stad overkomt na de sluiting van de steenkolenmijnen kan Savelsbergh niets doen. Voor de oplopende werkloosheid en de drugsproblemen draagt hij geen verantwoordelijkheid. Voor het feit dat projectontwikkelaars met goede politieke en ambtelijke contacten decennialang hun gang kunnen gaan, wel.
Ze slopen markante gebouwen en vullen de gaten met parkeergarages en koophallen. Als ze de gaten al vullen. Zo verdwijnt in 1981 een rijtje historische winkelpanden aan het Wilhelminaplein en de Klompstraat voor een winkelcentrum dat al na een paar jaar leeg staat. In 1985 wordt het oude hoofdkantoor van de Staatsmijnen gesloopt, voor de bouw van alweer een winkelcentrum. Na mijnstad moet Heerlen nu koopstad worden.
Naast het stadhuis liggen de hardstenen resten van wat eens de gevel van het arbeidsbureau uit 1911 was. Het lijkt een grafmonument. Het karakteristieke gebouw moet in 1984 in de Geleenstraat wijken voor een parkeergarage van een projectontwikkelaar. Het staat symbool voor het stedenbouwkundige beleid dat volgt op de ambitieuze moderniseringsplannen uit de jaren zestig en zeventig.
Laag ambitieniveau
Heerlen liep in de jaren dertig landelijk voorop op planologisch gebied. Maar na de mijnsluitingen is het ambitieniveau laag. Terwijl het uiterlijk van de stad toch van invloed is op de gemoedstoestand van de bevolking. Op een mooie stad kun je trots zijn. En trots biedt identiteit. Daar ontbreekt het vanaf de jaren zeventig aan.
Wie de restanten van het mooie, oude Heerlen wil zien, moet omhoog kijken. In de Saroleastraat of Oranje-Nassaustraat bijvoorbeeld, de eerste straten na het begin van de kolonisatie. Vanaf de eerste verdieping leeft het stadje van rond de eeuwwisseling voort met prachtige gevels, jaartallen, ornamenten en torentjes. Daar is het verleden onaangeraakt.
Een of meer passages uit bovenstaande tekst komen uit het boek De geur van kolen van Joep Dohmen (250p. Uitgeverij lvd-u. ISBN 97890 79226108).