3.2 Van vreemde tot deelnemer
________________________________________
Tegenwoordig staat het publiek bij erfgoedinstellingen centraal, maar hoe was dit vroeger? Aan de hand van de geschiedenis van het museum kunnen we een goede indruk krijgen van de veranderde omgang met het publiek in erfgoedinstellingen.
Het publiek maken van erfgoed begon al vóór 1800. Particuliere collecties van vorstelijke of adellijke bezitters werden openbare musea die in principe toegankelijk waren voor iedereen.
De collecties van de Oranjes op het gebied van kunst en natuur waren bijvoorbeeld sinds 1766 gratis te bezichtigen in verschillende panden aan het Buitenhof. Het beeld dat de musea in de achttiende en negentiende eeuw alleen van en voor enkelingen waren gaat in ieder geval voor de Nederlandse situatie niet op. In 1808 stroomde ‘een groote meenigte’ toe naar het Koninklijk Museum (het latere Rijksmuseum) dat net een nieuw onderkomen had gekregen in het Paleis op de Dam. De belangstelling kwam niet alleen ‘van al wat in ons midden op kunstmin of smaak eenige aanspraak vormt, maar ook van eene geringere klasse van Ingezetenen.’
Bron: Wikimedia Commons - Rijksmuseum |
Hoewel rond 1800 steeds meer collecties openbaar toegankelijk werden, waren de musea nog niet afgestemd op de wensen van het publiek. Niet de entreegelden – de toegang was vaak gratis – maar de openingstijden vormden een groot obstakel. Vaak waren musea alleen doordeweeks enkele uren open, zodat het voor werknemers onmogelijk was een museum te bezoeken. In de wintermaanden waren musea nog korter open en werden de zalen vaak niet verwarmd.
Bij veel musea moest je van te voren een afspraak maken om het museum te mogen bezoeken. Vervolgens werd je als bezoeker ondervraagd en gekeurd. Bijvoorbeeld door Martinus van Marum, de eerste directeur van het Teylers Museum (vanaf 1784 open voor het publiek), die niet zo maar iedere ‘vreemdeling’ wilde toelaten uit angst voor beschadiging van de waardevolle en kwetsbare objecten in de collectie. Er werd gekeken of men wel kennis van zaken had, of men goede referenties had en bovendien was het van belang dat men goed gekleed het museum zou betreden.
Bron: Wikimedia Commons - Teylers Museum (Haarlem) |
Op geen enkele manier werd rekening gehouden met een ongeschoold publiek. De zalen hingen overvol, omdat de gedachte heerste dat de gehele collectie moest worden tentoongesteld. Bovendien waren er nog geen tekstbordjes, geen rondleidingen of op een breed publiek gerichte catalogi, laat staan interactieve touchscreens of apps op je smartphone. In de praktijk waren de musea vooral onderzoeksinstituten voor kunstenaars en geleerden. Musea moesten wel aan ‘volksonderricht’ doen, maar meestal waren dit loze woorden.