Regionaal of nationaal
________________________________________
Het Nederlands Openluchtmuseum werd in 1918 in Arnhem geopend. Het museum ontstond vanuit een sterke interesse in de volkscultuur (kernbegrip: volkscultuur) en een tendens om de nationale eenheid uit te drukken in de regionale verscheidenheid die de volkscultuur liet zien. De wortels van deze ideeën vinden we aan het aan het eind van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw, de periode van de Romantiek.
Bron: Wikimedia Commons - Baykedevries |
Bron: Wikimedia Commons - Joop anker |
Rond 1800 werd de Nederlander ‘ontdekt’. Tot ver in de achttiende eeuw was de Republiek een verzameling gewesten die geen sterke overkoepelende identiteit bezaten. Toen Nederland als de ‘Bataafsche Republiek’ een vazalstaat van Frankrijk werd, ontstond er een eenheidsstaat waarin een gevoel van Nederlandse saamhorigheid werd gepropageerd. Dit is goed te zien in een serie prenten over de regionale klederdracht uit Nederland met als titel Afbeeldingen van de kleeding, zeden en gewoonten in de Bataafsche Republiek (1803-1807). De kleurrijke prenten tonen onder meer een Amsterdamse visvrouw, een Friese visser, een Volendamse vrouw en een Gelderse boer en boerin. Volgens de maker, de Amsterdamse prent- en boekuitgever Evert Maaskamp, toonde het kostuumboek ‘een spreekend schilderij van ons vaderland’ in een ‘uit een lopende verscheidenheid’. Juist deze etnisch-culturele verscheidenheid werd gezien als ‘typisch Nederlands’. Het kostuumboek paste in de periode van de Romantiek die gekenmerkt werd door een sterke oriëntatie op het verleden en een zoektocht naar de wortels van het eigen volk. Volkscultuur werd niet meer als ruw en onbeschaafd gezien, maar als iets dat gekoesterd en bewaard moest worden. Door de regionale verscheidenheid te laten zien, werd de nationale identiteit vormgegeven en uitgedragen.
Bron: Nederlands Openluchtmuseum - E. Maaskamp, Visverkoopster in Scheveningse dracht |
In de loop van de negentiende eeuw werd een begin gemaakt met de ‘musealisering’ van de volkscultuur (kernbegrip: musealisering). Gebruiksgoederen werden uit hun lokale context gehaald en opgewaardeerd door ze als ‘erfgoed’ tentoon te stellen. Friesland liep hierbij voorop in Nederland. In 1855 werd in Leeuwarden het Fries Kabinet van Oudheden ingericht met als topstukken Hindeloper kledingstukken. De Friese taal- en letterkundige Joost Hiddes Halbertsma had deze kledingstukken geschonken aan het Kabinet. Hij zag de Hindeloper cultuur als typerend voor de ‘nationaal-Friese’ cultuur: ‘Nergens is meer van de oude Friese taal en het edele Friese karakter, kortom, nergens is meer van de Friese nationaliteit bewaard gebleven dan daar waar ook de oude nationale bijgelovigheden zijn blijven hangen!’ Het Friese Kabinet had een duidelijk politiek-cultureel doel. De Hindeloper kamer – met klederdracht gemaakt van stoffen uit India en met porselein uit China – werd onlosmakelijk aan de het Friese volk en het volkskarakter gekoppeld om daarmee de Friese identiteit uit te dragen.
Bron: Wikimedia Commons - Stadsarchief Amsterdam |
De Hindeloper kamer was ook een succesvol onderdeel van de Historische Tentoonstelling van Friesland in 1877. Een jaar later werd de kamer deel van de Nederlandse bijdrage aan de wereldtentoonstelling die in 1878 in Parijs plaatsvond. Presentaties op wereldtentoonstellingen, in de vorm van diorama’s en compleet ingerichte kamers zoals de Hindeloper kamer, waren erop gericht de bezoeker in een ander deel van de wereld te verplaatsen – een ‘belevenis’ avant la lettre. Een oorspronkelijk lokale cultuuruiting was eerst op Fries niveau toegeëigend en werd vervolgens in een internationale context gepromoveerd tot voorbeeld van de Nederlandse volkscultuur. Net als later de Volendammer kleding ging de Hindeloper kamer gelden als hét symbool voor Nederland.