Blok 3
________________________________________
In het derde blok (week 7 t/m 10) ten slotte staat de bestudering van deze cultuuruitingen door cultuurwetenschappers centraal. Cultuurwetenschappers bestuderen cultuuruitingen, zoals literatuur, kunstwerken en ook filosofische teksten, om na te gaan hoe mensen zich door de tijd heen tot de natuur hebben verhouden. Werd de ‘natuur’ gezien als iets dat vooral buiten de mens en de cultuur omging, of juist als een buitenwereld die plotseling bezit kon nemen van de mens? Boezemde de natuurlijke omgeving de mens angst in, of een gevoel van nietigheid, of juist een gevoel van macht en controle? Die beeldvorming is steeds aan verandering onderhevig geweest. De mens-natuur-verhouding die vandaag de dag overheerst, wordt vaak aangeduid met de term ‘antropoceen’, het tijdperk van de mens. Omdat de mens zo’n grote invloed op aardse processen uitoefent en de menselijke activiteit dus geologische gevolgen heeft, blijkt het strikte onderscheid tussen mens en natuur niet meer houdbaar. De mens en de natuur zijn verstrengeld. Ze beïnvloeden elkaar. Toch is er ook kritiek op de term ‘antropoceen’, omdat die de mens (‘anthropos’ in het Oudgrieks) centraal stelt. Veel onderzoekers wijzen er daarom op dat het belangrijk is om ook het begrip ‘mens’ te problematiseren. Zo wijzen denkers uit de postkoloniale (of dekoloniale) theorie er bijvoorbeeld op dat de mens geen universeel wezen is, en dat de mens die de aarde uitwoont en natuur ziet als verdienmodel, vooral een Europese/westerse mens is. Ook het posthumanisme probeert de mens te problematiseren. Vaak wordt in de cultuurwetenschappen gekeken naar menselijke processen; hoe heeft de mens de wereld beïnvloed en er betekenis aan gegeven. Maar er is steeds meer ruimte voor de wijze waarop het landschap of de materiële omgeving ook een actieve rol speelt in de wording van onze geschiedenis. Een voorbeeld hiervan is de opkomende stroming die zichzelf bestempelt als de blue humanities (‘blauwe cultuurwetenschappen’) waarin water, en vooral de zee, centraal staat. In plaats van de zee als een lege, passieve eenheid te zien die door mensen is gebruikt als transportmiddel, kijkt die stroming naar de wijze waarop de zee het denken van de mens heeft beïnvloed. De mens denkt dus niet alleen over de wereld, maar ook met de wereld.
Bij de behandeling en bestudering van cultuuruitingen lag in deze cursus de focus op cultuuruitingen waarin de wetenschappelijke consensus over klimaatverandering als uitgangspunt is genomen. Ook binnen de ecokritiek, het opkomende geesteswetenschappelijke paradigma dat onderzoek doet naar cultuuruitingen in relatie tot natuur en klimaat, vormt natuurwetenschappelijke kennis over de wereld het uitgangspunt, waarmee dit paradigma zich onderscheidt van andere poststructuralistische cultuurwetenschappelijke paradigma’s (zie ook tekst 9.1*) die wetenschappelijke kennis vooral zien als een verzameling van repressieve discoursen.1 Echter, dit wil niet zeggen dat er geen aandacht besteed kan of zou moeten worden aan cultuuruitingen waarin deze natuurwetenschappelijke kennis wordt betwijfeld of waarin overheersende standpunten worden bekritiseerd (zie ook teksten 1.2 en 2.1*). Dergelijke cultuuruitingen bestaan immers ook en bieden ons evengoed inzicht in de verhouding tussen cultuur, natuur en klimaat.
Daarnaast is er ook op een andere manier een nog inclusievere kijk op cultuuruitingen en klimaatverandering mogelijk, die voortkomt uit de discussie over het gebruik en de definitie van de term ‘antropoceen’ die in tekst 8.2* aan bod komt. Dat laat ook Mark Bould zien in zijn boek The anthropocene unconscious. Climate catastrophe culture uit 2021. Allereerst problematiseert hij net als andere wetenschappers uitgebreid het begrip ‘antropoceen’ en overweegt alternatieven die door andere wetenschappers zijn voorgesteld, waaronder het ‘capitalocene’, het ‘eurocene’ en het ‘carbocene’. Vervolgens neemt hij, net als Albert Faber in De gemaakte planeet. Leven in het Antropoceen (Amsterdam 2018) (tekst 8.2*), de verschillende starttijden die wetenschappers hebben voorgesteld voor dit tijdperk, van 1,6 miljoen jaar geleden (homo erectus maakt vuur voor warmte en voedselbereiding), via onder andere de vijftiende eeuw (Europese kolonisatie van Amerika waarmee landgebruik en dus CO2-uitstoot veranderde en het wereldwijde kapitalistische systeem gestart werd), de achttiende eeuw (uitvinding stoommachine), tot midden twintigste eeuw (nieuwe fase consumentenkapitalisme na de Tweede Wereldoorlog). Met deze beide zoektochten wil hij aantonen dat de mogelijke namen en tijden alle elkaars tekortkomingen en manipulaties benadrukken. Daarmee wil hij aantonen dat het antropoceen (de term die hij kiest) altijd en overal onbewust in aanwezig is, in al ons denken en handelen, en al onze kunst, films, literatuur en andere cultuuruitingen. En met dat antropoceen is per definitie ook klimaatverandering aanwezig, ook in cultuuruitingen die niet expliciet over klimaatverandering gaan.2 Net zoals de werelden die geschapen zijn in de boeken van Jane Austen en Charlotte Brönte niet expliciet gaan over imperialisme, maar niet mogelijk zouden zijn zonder imperialisme, en daar dus indirect wél over gaan.3
In deze preview kunt u week 7 bekijken.
* De teksten 2.1, 8.2 en 9.1 zijn niet opgenomen in deze preview.
________________________________________
Noten
- Een duidelijke definitie van 'discours' is terug te vinden in tekst 8.2, p. 33. Zie naast tekst 9.1 ook: Hans Bertens, Literary theory. The basics (3e druk; New York 2014) 229-230.
- Mark Bould, The anthropocene unconscious. Climate catastrophe culture (Londen en New York 2021) 17.
- Ibidem, 34-35.